“To see a child is to see possibility, someone in the process of becoming” (van Manen, 1991, p. 1).
De bedoeling van pedagogiek in het onderwijs is het vermogen van jeugdigen versterken om actief vorm te geven aan hun eigen levenskeuzes. Modern geduid met ‘agency’.
De onderwijzende heeft een bijzondere verhouding ten opzichte van het kind en bovenstaande pedagogische opdracht. Het is niet de ouder; biologische opvoedingsrelatie. Het is slechts op bepaalde momenten in het dagdagelijkse leven van het kind. En voor een (tijdelijke) periode. Nagenoeg iedereen, die een schoolgebouw binnenloopt, herkent in de oudere persoon een leerkracht/ondersteuner. Welke de (vaak jongere) pupillen onderwijst c.q. activeert in het leren. De daarbij passende regels en wederzijdse verwachtingen worden geïnternaliseerd, of desnoods geconditioneerd. Ook in het huidige palet aan onderwijsvormen en -benaderingen blijft dit overeind.
Toch draagt het een invloedrijke (= pedagogische) waarde in zich. We spreken dan ook van een pedagogische relatie met het kind. Des te meer omdat onderwijzers een rol spelen in het leven van kinderen met uiteenlopende achtergronden en ervaringen. Zij dragen een verantwoordelijkheid richting ál deze kinderen. Al decennialang nemen scholen en andere jeugdinstanties steeds meer verantwoordelijkheden voor hun rekening, welke voorheen binnen families lagen. Daarmee is die pedagogische relatie opvoedkundig evenrediger met de positie van ouders geworden. Van Manen[1] hanteert hiervoor het begrip in loco parentis; ‘in plaats van de ouder’ [vertaald MvD].
Deze in loco parentis verantwoordelijkheden zijn echter met de tijd ook ontwikkeld. Traditioneel was de school voornamelijk een geleidende plek tussen enerzijds het collectieve, intieme gezin en anderzijds ‘de grote (boze) wereld’. In de moderne samenleving is die veilige intimiteit binnen het gezin al lang niet meer vanzelfsprekend. De in-loco-parentis verantwoordelijkheden zijn daardoor zowel voorbereidend als beschermend voor risico’s binnen de familiaire opvoeding.
De beleving onder ouders van deze (gedeeltelijke) overname van de opvoeding is zeer uiteenlopend. Aan de ene zijde van het spectrum zijn ouders dankbaar en (h)erkennen ze hun eigen tekortkomingen. Tegelijkertijd wordt met deze verschuiving in verantwoordelijkheid, ook door de ouders, de school erop aangekeken wanneer jeugdigen maar niet slagen in het dragen van ‘(pré)volwassen’ zelfverantwoordelijkheid.
Kinderen op hun beurt komen ergens vandaan. Om hier adequaat mee om te gaan, dient de onderwijzer enige weet te hebben van wat er speelt bij het kind en wat hem/haar beweegt. Daarin hebben ouders en onderwijzers elkaar nodig. Niet alleen om wat ze delen en overeenkomen in hun opvoedend handelen, maar ook juist in de verschillen tussen de ouder(s) en leerkracht. Waarin verschilt de pedagogische relatie tussen een kind en ouder van die tussen een kind en een professionele opvoeder? Wat is waarom wel/niet geoorloofd in deze relaties? In welke mate kan je je bewust op een bepaalde manier positioneren, rekening houdend met de andere opvoedsituatie? Door regelmatig te reflecteren op deze ervaringen, kunnen we als onderwijzers de pedagogische betekenis van ons handelen steeds (her)ijken. Waarbij wij oog houden voor de totale leef- en belevingswereld waarin jeugdigen leren, vormen en groeien.
[1] van Manen, M. (1991). The tact of teaching: the meaning of pedagogical thoughtfulness. Albany: State University of New York.
Vind ik leukOver Martijn van Dijk
Docent/coach Pedagogiek - sportfanaat - Fenomenologisch onderzoek