Iedereen kan zich het eerste jaar als (startende) docent herinneren: wat een tropenjaar was dat? Zelf, startte ik samen met tien collega’s en hadden we twee weken voorsprong op zo’n 300 studenten. De lesmaterialen kregen we van een andere hogeschool, met wie de nieuwe opleiding ontwikkelt is. Helaas bleek dit niet even bruikbaar: er was een vaardigheidstraining van vier uur per week geroosterd, terwijl de lesmaterialen voor een college van een uur gemaakt waren. Soms lijkt het alsof we als onderwijzer in die mind-set van overleven blijven hangen.
Van het begin af aan heb ik geleerd dat onderwijsontwikkelaars nogal eens hun stempel op een vak of cursus drukken, wat in de uitvoering wringt. Toen ik (enkele maanden later) verantwoordelijk werd voor een vak werd het mijn taak de lesmaterialen samen te stellen, opdrachten te formuleren en casuïstiek voor toetsen te zoeken. Uit die tijd weet ik hoe groot de valkuil is om de relevantie van het eigen specialismen uit te vergroten. Vandaar dat ik weleens – oprecht liefkozend – van vakidioten spreek: inhoudelijke specialisten, die met de beste bedoelingen eraan bijdragen, dat het curriculum doorgaans bomvol zit.
Behavioristische transactie
Het onderwijs is veelal gebaseerd op het vooruitzicht op beloning, resp. het dreigement van straf. Er moet efficiënt gewerkt worden om in korte tijd veel stof te leren. Meestaal wordt gestampt, soms pas op het allerlaatst vlak voor de toets. Zorek, Sprague en Popovich (2010) veroordelen deze vorm van onderwijs als Bulimia leren. Wie te weinig weet wordt met een herkansing bestraft. Terwijl hoge cijfers krijgt, wie bij de toets veel kan reproduceren. Zowel docenten, als ook studenten raken in de aanloop naar de toetsen, hun autonomie grotendeels kwijt. Van het nakijkwerk waar docenten na elke toets doorheen ploegen, nog maar eens te zwijgen. Docenten betreuren het wanneer er weinig blijft hangen van hetgeen zij gedoceerd hebben. Noch pijnlijker dan bij het nakijken, blijkt dit wanneer een (volgende) module, vak of cursus voortborduurt op iets wat eerder in de opleiding aan bod kwam. Vaak wordt deze stof, dan opnieuw aangeboden en het curriculum nog iets meer gevuld. Docenten ontaarden op deze wijze tot vakkenvuller die kennis of kunde ‘just-in time’ aan dragen, opdat studenten deze kunnen consumeren en desgevraagd reproduceren.
Tijd voor interessant vragen; ruimte voor verdieping
Een beginnende muzikant, kan na (meer of minder) oefening een (eigen?) liedje voordragen. Sommigen leren het van buiten, terwijl anderen liever op bladmuziek terugvallen. Een bedreven musicus kan van blad spelen, net zoals ervaren docenten met bescheiden voorbereidingstijd een les kunnen draaien, dit vergt duidelijke arrangementen ofwel lesmaterialen. Getalenteerde muzikanten kunnen echter improviseren. Zij beheersen niet alleen hun instrument door en door, maar voelen aan waar de situatie om vraagt. Spelen daar onbevangen op in. In het moment, op intuïtie. Zonder angst om fouten te maken. Van hen zeggen we dat ze virtuoos zijn.
De vergelijking naar het onderwijs gaat niet helemaal op. Desondanks pleit ik ervoor dat bekwame docenten vaker improviseren: flexibel inspelen op hetgeen studenten, projectgroepen of leergemeenschappen in het moment nodig hebben, om samen te leren. Dit vereist een fundamenteel andere rol: voor een jam-session hebben muzikanten tenslotte geen arrangement nodig en al helemaal geen dirigent met een partituur.
Vind ik leukOver Patric Hintermann
- More Posts(2)