Wanneer studenten van de opleiding tot verpleegkundige bij FHMG hun diploma krijgen, krijgen zij ook de traditionele speld opgespeld, die aangeeft dat diegene verpleegkundige is. Deze insignes worden al sinds 1883 uitgereikt en vormen een ceremoniële handeling tijdens de diplomering. Studenten mogen zelf weten door wie zij dit laten doen. Als ik als docent gevraagd word bij een student een speld op te spelden, vind ik dat een grote eer. En soms is het een speld met een gouden randje.
Vier jaar geleden had ik haar voor het eerst in de klas. Haar allereerste lessen bij de opleiding tot verpleegkundige. Binnen tien minuten maakte ze mij duidelijk, dat zij in die groep van ruim twintig studenten toch echt degene zou zijn, die ik zou onthouden. Doorspekt met schuttingtaal, ageerde zij tegen werkelijk alles. Het lokaal was te heet en te klein, de bus was te vol geweest, het boek waarover ik begon te duur, en de stof die ik voorschotelde snapte ze helemaal niks van. Al in die eerste les verwierf ze met glans de rol van informele leider van de groep. Ik bereidde me voor op negen uitdagende weken.
Ze ontpopte zich als een intelligente dame. Verbaal ijzersterk, altijd strevend naar het laatste woord. In mijn beginjaren als docent vond ik het moeilijk met zulke studenten om te gaan. Ik was nog teveel bezig met mezelf en de lesstof, om hier op een authentieke wijze weerstand aan te bieden. Maar inmiddels heb ik het lesgeven in de vingers, en kan ik me ook richten op secundaire processen. Nu ga ik de uitdaging graag aan. Want het is een soort van spel. ‘Het laatste woord hebben’ ben ik toevallig ook aardig goed in, als ik daarvoor mijn best doe. Geholpen door haar intelligentie had deze student snel door wat voor vlees zij in de kuip had. Ik betrapte haar hier en daar op een vluchtige glimlach, in de met moeite vastgehouden norse blik. Vanzelfsprekend vermoedde ik onder dit masker van hardheid en provocatie, een onzeker meisje met een geschiedenis die daarvoor had gezorgd. Ik had het idee dat zij mijn vermoeden feilloos aanvoelde, maar ze gaf zich gedurende die negen weken niet gewonnen. Toch voelde ik dat we beiden wisten dat er op bepaald vlak een verbinding was ontstaan tussen ons.
In de daarop volgende jaren, kwam ik haar zo nu en dan tegen op de gang. Telkens begroette ik haar en zij groette terug, al dan niet kortaf, afhankelijk van het gezelschap waarin zij zich bevond. Wanneer ik haar alleen trof, oogde zij zachter. Ik hield haar wel eens staande, en vroeg dan hoe het met haar ging. Ze probeerde het nog even vol te houden: het ging wel, maar die collega van mij reageerde veel te laat op de mail, “iedereen vindt mij een recalcitrante puber”, en de toetsen waren veel te moeilijk. Ik bleef stug glimlachen.
In haar derde jaar belandde ze opnieuw bij mij in het leslokaal, ditmaal voor ondersteuning bij toetsen die zij niet behaalde. Omdat de groep een wisselende samenstelling had, en zij niemand kende, was de rol die ze tot dan toe voortdurend aannam, niet meer nodig. Ook hier mocht ik haar zachte kant ervaren. Vaak onderdrukte ik de impuls om rechtstreeks mijn vermoeden van haar onzekerheid en geschiedenis uit te spreken. Op één of andere manier voelde ik aan dat het initiatief om verder te kijken dan haar stoere buitenkant, van haar moest afkomen. Toen zij op een gegeven moment na de les in het lokaal bleef hangen, hield ik mijn adem in. Er was maar een aantal vragen voor nodig om tot de kern te komen. Deze student bleek een beschadigde jonge vrouw, die uit bescherming van zichzelf haar gevoel ergens op de rit had uitgeschakeld. Intuïtief was zij iedereen om zich heen zo ver mogelijk van zich gaan afhouden, zodat ze ook niemand kon verliezen. Ik nodigde haar uit voor mijn spreekuur als studentconsulent, waar zij in haar vierde leerjaar meerdere malen gebruik van maakte. Haar recalcitrantie was intussen uitgegroeid tot een zelfbewuste zekerheid en haar intelligentie zorgde voor gesprekken met diepgang. In haar drang het laatste woord te hebben was niets veranderd.
Als ik haar voor de laatste keer in de spreekkamer spreek, zie ik een jonge vrouw, die inzicht heeft in haar kwaliteiten en valkuilen. Ze laat kwetsbaarheid zien, waardoor een oprechte verbinding ontstaat. Ze durft uit te spreken dat ze trots is, en heeft vertrouwen in haar competenties als beginnende verpleegkundige. Terugblikkend beschrijft ze zichzelf aan het begin van de opleiding als “onuitstaanbaar”. Als ze mij vraagt of ik bij de komende diploma-uitreiking haar speld wil opspelden, moet ik slikken. Wat is het bijzonder om jonge studenten te mogen zien uitgroeien tot beginnende beroepsbeoefenaars. En wanneer de transformatie zo groot is, en deze student aangeeft dat ik daarin een belangrijke rol heb gespeeld, wordt het een speld met een gouden randje.
© Els Coolen
Vind ik leukOver Els Coolen
Studentconsulent | docent bij FHMG, opleiding tot verpleegkundige
- Web |
- More Posts(22)
Els,
Ken je tekst nog van ” een ontmoeting ”
Een echte ontmoeting laat sporen na.
Ik moest hier meteen aan denken.
Wat moet het heerlijk zijn om jou als begeleidster te hebben.
Ik mis het nog steeds 😊
Hoi Els,
Wat een mooie reactie van Annelies.
Laat je hem ‘binnen’ komen?
Een Els met een gouden randje. En kloppende klomp goud in haar borstkas. Zoen!