In mijn blog “Mevrouw is op de afdeling chirurgie niet te handhaven”, schreef ik dat ik onze studenten van de opleiding tot verpleegkundige bij FHMG, graag nieuwsgierigheid wil meegeven. Nieuwsgierigheid naar de mens, naar de reden achter gedrag. In veel zorgsituaties heb ik gezien dat nieuwsgierigheid een eenvoudige oplossing blootlegde, de sleutel tot succes was, of erger voorkwam. Collega’s van me vonden echter dat ik regelmatig te ver ging. In de situaties zelf was ik het met hen nooit eens, maar als ik terugblik op mijn handelen, moet ik toegeven: er zijn grenzen. En toch zou ik het waarschijnlijk nu nog steeds hetzelfde doen.

Ik werkte op de afdeling klinische geriatrie, toen we mevrouw van Diessen* opnamen. Mevrouw van Diessen woonde in een verpleeghuis en leed aan frontotemporale dementie, een aandoening die veelal een karakterverandering teweeg brengt. Mevrouw van Diessen was hierop geen uitzondering. Ze werd ingestuurd door het verpleeghuis vanwege agressie, die zich met name in de vroege avond openbaarde en in de loop van de tijd onhandelbaar was geworden. De vraag was om dit probleem te exploreren en eventuele interventies te adviseren. Tijdens het opnamegesprek was van de agressie niets te merken. Mevrouw van Diessen zat wat in elkaar gezakt in haar rolstoel. Haar rechterhand tikte ritmisch maar dringend op de leuning, terwijl de knokkels van haar linkerhand wit wegtrokken onder de kracht waarmee zij de stoelleuning vasthield. Haar zoon vertelde dat zijn moeder een lieve vrouw was geweest, en hij de agressieve uitbarstingen maar moeilijk kon plaatsen, noch aanvaarden. Ook toen mevrouw van Diessen na het gesprek in de huiskamer van de afdeling kennismaakte met de voedingsassistente, oogde zij rustig en in zichzelf gekeerd.

Na het avondeten en de medicijnronde, werd ik door een collega geroepen. De rustige, ingetogen dame van die middag, herkende ik nauwelijks meer. Vloekend en tierend zat ze aan tafel, terwijl ze in het rond maaide met haar armen, haar vuisten gebald. Naderen was amper mogelijk; niets dat ik zei of deed, had effect. Omdat zij voor zichzelf een risico vormde, spoten we met veel moeite rustgevende medicatie. Ik was onder de indruk van de situatie; van haar kracht, de plotselinge omslag, de gedwongen medicatie en van de blauwe plekken op haar armen, die tijdens het rondslaan niet alleen mij, maar ook de tafelrand en stoelleuning hadden geraakt.

In de dagen die volgden, ging het elke avond zo. Samen met een collega probeerde ik te ontdekken welke factoren invloed konden hebben, die nog niet onderzocht waren in het verpleeghuis. Was het de zonsondergang? Het tijdstip, geluiden om haar heen, verandering in vitale functies? In de loop van de dagen vroeg ik me af of het met de medicatie te maken kon hebben. De agressie leek steeds te ontstaan vlak nadat mevrouw na het avondeten haar medicijnen had gekregen, wat opvallend was, omdat deze haar gedrag juist zouden moeten reguleren. Het liet me niet los. Het was de enige factor die direct in verband leek te staan met de woede-uitbarstingen. Mevrouw van Diessen kreeg sinds een aantal weken het medicijn in vloeibare vorm, dat met een spuitje in haar mond gespoten werd. Op de afdeling hielden we de eerste dagen de dosering en toedieningsvorm aan, die in de woonsituatie gebruikelijk waren, om de ontregeling van de opname niet onnodig te versterken. Later werd dan medicatie gesaneerd of aangepast. Uit de overdracht van het verpleeghuis was duidelijk geworden, dat de agressie zich zonder dit middel gedurende heel de dag openbaarde. Hiermee stoppen was daarom niet direct een optie.

In één van mijn avonddiensten bedacht ik dat ik de medicatie wilde proeven. Wat spoten we bij haar naar binnen? Hoe smaakte dit? Zou dit een rol kunnen spelen? Mijn collega’s verklaarden me voor gek. Toen ik de felrode siroop voor me had, die invloed had op gedrag, twijfelde ik nog even. Toch proefde ik een paar druppels van het goedje. Dat kleine beetje siroop brandde op mijn tong. Niet heftig, maar het was overduidelijk een brandende sensatie. Alle alarmbellen gingen rinkelen: mevrouw van Diessen kreeg dagelijks 5 milliliter in haar mond gespoten. Wat moest dat voor haar betekenen, wanneer zij deze vervelende sensatie cognitief niet meer kon plaatsen? Blijkbaar had zij nog voldoende decorum om het niet uit te spugen, maar dit móest wel een reactie teweegbrengen. In haar vertroebelde geest was een agressieve uitspatting misschien wel de enige weg die open lag.

Ik belde met haar zoon om te vragen welk drinken zij lekker vond, en die avond vertelde ik mevrouw dat de medicatie in het glas tomatensap zat dat ik haar gaf. Ook dat had ik geproefd; ik vond het niet echt lekker, maar voelde geen vervelende gewaarwordingen. Of ze het begreep was onduidelijk, maar ze dronk in alle rust het glas leeg. In spanning wachtte ik af. Tijdens mijn reguliere werkzaamheden was ik alert op ieder geluid op de afdeling. De agressie bleef uit. Ik kon nauwelijks geloven dat het zo simpel zou zijn. Maar ook de avonden erna dronk mevrouw van Diessen rustig haar glas tomatensap met daarin haar medicatie, en bracht zij zonder woede-uitbarsting de avond door. Met de arts besprak ik de overdracht naar het verpleeghuis. We overwogen een receptenbriefje met “1xdd tomatensap toevoegen”, maar ik schreef toch maar een politiek correcte overdracht. Op de afdeling werd het een regelmatig terugkerende anekdote, waarbij mijn collega’s mij steevast meewarig glimlachend en hoofdschuddend aankeken.

Natuurlijk heb ik mij afgevraagd of ik een grens overschreed. Ik zal niemand dwingen hetzelfde te doen. Ik zal nooit beweren dat dit de ultieme persoonsgerichte benadering is. Maar ik zou het zo weer doen. Omdat het leven van mevrouw van Diessen en haar zoon hiermee een klein beetje minder mensonterend werd. Dat, en een glaasje tomatensap, is voor mij voldoende.

© Els Coolen

________________________________
* Het betreft hier een gefingeerde naam

FavoriteLoadingVind ik leuk

Over Els Coolen

Studentconsulent | docent bij FHMG, opleiding tot verpleegkundige