“Stel dat je als verpleegkundige moet huilen, wat doe je dan?”, is de vraag van een student bij de opleiding tot verpleegkundige van FHMG. Een medestudent is stellig: “Je kunt als verpleegkundige toch niet een potje gaan staan janken bij een patiënt?” Andere studenten overwegen verschillende opties, en opperen voorzichtig dat het voor patiënten of familie bijzonder kan zijn, als je nog maar professioneel kunt blijven handelen. Het is moeilijk om een eenduidig antwoord te geven, hoewel de partner van een patiënt bij wie ik als wijkverpleegkundige kwam, heel stellig was.
Het nieuws was voor hem en zijn vrouw verpletterend geweest. De ene dag zich nog nergens van bewust, behalve een vervelend kuchje dat maar niet over ging en een hardnekkige rugpijn, een paar dagen later het bericht dat hij kanker had. Nog een week later de onvoorstelbare boodschap dat de artsen niets voor hem konden doen, omdat de uitzaaiingen zijn gehele lichaam al veroverd hadden. De eerste keer dat ik hem ontmoet, kijken we uit over een zonovergoten herfsttuin van hun huis in de bossen. De magische kleuren staan in schril contrast met wat hij vertelt: dat hij dacht dat die momenten waarop hij slecht nieuws kreeg, zwaar waren geweest. Tot hij besefte dat hij en zijn vrouw aan hun drie jongens van negen, elf en veertien, moesten gaan vertellen dat papa dood zou gaan. Ik zie tranen in zijn ogen opwellen. Als hij mij aankijkt, schudt hij onwillekeurig met zijn hoofd, alsof zijn lijf verwacht dat ik de vraag zal stellen of hij daarover meer kwijt wil, maar al weet dat het antwoord ontkennend moet zijn. Terwijl ik met hem en zijn vrouw de zorg aan het doornemen ben, druppelen hun zonen binnen. Smalle, witte snoetjes. Slungelige armen, waarmee ze nauwelijks raad weten, maar die stuk voor stuk papa knuffelen, op weg naar de koelkast en koektrommel. In de lucht kan ik het ongeloof bijna proeven. Alles ademt dat het gewoonweg niet waar kan zijn. En het gaat snel. Te snel.
Er volgen intensieve weken. Zoals vaak word ik als wijkverpleegkundige voor korte tijd onderdeel van het gezin. Toeleven naar sterven is intiem. Als ik hem na een vrij weekend zie, schrik ik. Hij ziet mijn blik, en nog voor we elkaar begroeten zegt hij wat hij overduidelijk in mijn reactie moet hebben afgelezen: “Het gaat zo snel. Het gaat echt te snel.” Die ochtend praat ik in de keuken met zijn vrouw. Zij maakt zich zorgen. “Hij kan niet loslaten. De jongste zegt wel tien keer per dag dat hij niet zonder hem kan en dat papa niet dood mag gaan. Hoe moet hij dan toch loslaten?” Ik zoek naar woorden. “Misschien lukt het hem om niet meer vast te houden. Niet meer vasthouden is anders dan loslaten.” Zijn vrouw knikt amper zichtbaar en opnieuw zijn daar de woorden “Het gaat zo snel Els…”
En het gaat nog sneller. Als ik diezelfde dag op het punt sta om naar huis te gaan, belt de huisarts. Meneer is zojuist overleden. De huisarts is op weg naar hen, en geeft aan dat het fijn zou zijn als ik kom. Er is paniek. “Hier is nog geen begrafenisondernemer nodig, maar bekende mensen die rust kunnen brengen.” Ik ben hem dankbaar voor die woorden, maar tegelijkertijd weet ik niet of ik het kan aanzien. Als ik bij het gezin binnenkom, tref ik een overweldigend tafereel. Het dode lichaam van de man in het hoog-laagbed, zijn vrouw die er bij staat, en met twee armen drie zoons probeert te bereiken. De jongste die heftig snikkend het lichaam van zijn vader vast heeft, alsof hij zich er op gestort heeft en nooit meer los gaat laten. De middelste stil tegen zijn moeder aangeleund. De oudste aan tafel met zijn capuchon over zijn hoofd, terwijl de huisarts een hand van hem aan het verbinden is, waarmee de jongen vlak nadat zijn vader stierf, tegen de muur van de schuur heeft geslagen. De blik waarmee de vrouw mij aankijkt, zorgt voor een brok in mijn keel. Als ook de zus van de vrouw gearriveerd is, loodst zij de jongens rustig naar de keuken.
Met zijn drieën staan we zij aan zij aan zijn bed. Zijn vrouw tussen de huisarts en mij in. Ik kan het beeld van wat zich voor mijn ogen heeft voltrokken maar moeilijk loslaten. Als in de keuken de jongste opnieuw onbedaarlijk begint te huilen, voel ik bij mezelf tranen komen. Ik kan ze niet tegenhouden. Dit is zoveel ellende. Onbewust zet ik een stapje achteruit. Vanuit mijn ooghoek zie ik de huisarts hetzelfde doen. We kijken elkaar achter de rug van de vrouw aan, en zien het tegelijkertijd; bij beiden ogen die vol tranen staan. Als de vrouw zich omdraait ziet zij het ook. Ik doe geen moeite om ze weg te slikken. De huisarts evenmin. Een kort moment waarin we elkaar van mens tot mens ontmoeten, waarna zowel de huisarts als ik onze professionele taken weer oppakken. Als er meer familie gearriveerd is, laten we met vertrouwen de situatie achter. De huisarts en ik lopen in stilte door een zee van oranje, rood en bruin, naar onze auto’s. Woorden zijn overbodig. We zeggen alleen “dankjewel” tegen elkaar.
De bomen zijn kaal als ik een paar weken later op huisbezoek ga bij de vrouw. De betoverende kleuren hebben plaatsgemaakt voor een grauw en grijs palet. Ik vraag me af of ik ter sprake moet brengen dat zowel de huisarts als ik onze emotie lieten zien en zijn. Als de vrouw open doet, zie ik een vermoeid gezicht, maar de rauwe paniek is verdwenen. Zodra ze mij opmerkt, komen stille tranen, alsof deze onder haar wimpers ongeduldig aan het wachten waren tot ze in een onbewaakt ogenblik omhoog konden komen. Als ik naar binnen stap, dwarrelt de vraag rond in mijn hoofd. Maar ik hoef hem niet te stellen. Nog voor we de hal door zijn, stopt ze, pakt ze mijn arm vast en zegt: “Ik was zo blij dat ik zag dat jullie ook verdriet voelden. Dat betekent zó veel voor me.”
Dat moment ga ik nooit meer vergeten. Natuurlijk zal elke patiënt, partner of familie het anders ervaren. Er zijn geen richtlijnen voor te bedenken. Om te weten of het klopt, zul je als verpleegkundige en arts voelsprieten moeten hebben. Afgestemd moeten zijn. Niet met je hoofd, maar met je hart. En dan zijn er onherroepelijk professionele situaties waarin je je tranen niet kunt tegenhouden. Of niet kunt vasthouden. Want misschien geldt dan voor emoties ook: niet vasthouden is anders dan loslaten.
© Els Coolen
Vind ik leukOver Els Coolen
Studentconsulent | docent bij FHMG, opleiding tot verpleegkundige
- Web |
- More Posts(22)
Wat een prachtig, maar aangrijpend verhaal. En ik ben het met je eens, soms mag je laten zien dat we niet alleen professionals zijn, maar ook maar gewoon mensen.
Herkenbaar verhaal, mooi beschreven Els. Dit is zorgen/ verplegen met je hart. Dank je wel voor je verhaal.
Erg herkenbaar. Ook als professional ben en blijf je een mens.
Prachtig verhaal Els, mijn complimenten.Hart en hoofd horen bij elkaar. Bij professionele distantie spreekt vooral het hoofd en dat is jammer.
Bedankt
Ben van den Brand
Tranen… Omdat ik mijn vader in juni 2013 na een ziekbed van amper vijf weken moest laten gaan en dat was ook veel te snel. Daarnaast vind ik het mooi en bijzonder hoe jij dit altijd weer weet op te schrijven, je stukjes raken me telkens op een andere manier. Bedankt!
Toen mijn vader op sterven lag, kwam een van de medewerkers van het verpleeghuis afscheid van hem nemen voordat ze naar huis ging.
Ze aaide over zijn hoofd, hield hem vast en noemde hem lieverd, met emotie, tranen.
Haar genegenheid voor mijn vader, voelde als een warme deken. Als een bevestiging: de mensen die drie jaar voor hem gezorgden, hebben dat met liefde gedaan. Ze hebben hem gezien. Ik ben hen dankbaar. En koester de warme herinnering.
Heel mooi geschreven en verwoord. En wat een prachtige pakkende uitspraak en titel!
Wat heb je weer een prachtig verhaal geschreven Els. Uit eigen ervaring weet ik dat het delen van emoties zo waardevol is. Het maakt je een mens die geraakt is door de situatie waar je is zit op dat moment. Ik kan me voorstellen dat het voor studenten als heel kwetsbaar ervaren wordt om je emoties zo te laten zien. Maar we zijn allemaal mensen met onze eigen emoties en dat is mooi. Beter dat dan verschuilen achter “de professional”
Een traan laten zien is geen kwetsbaarheid
het kan voor de ander een geschenk zijn
want niet medelijden, maar medeleven is de kracht.