In een les aan de opleiding tot verpleegkundige van FHMG, heb ik het met studenten over de vraag of je opdrachten van een arts mag weigeren. De blik waarmee de meesten mij aankijken, maakt duidelijk dat ze nog nooit erover hebben nagedacht dat dit überhaupt een vraag zou kunnen zijn. Ik denk terug aan een patiënt, die ik in het ziekenhuis trof, en vertel de studenten haar verhaal.
Mevrouw Scheffers* tref ik in mijn eerste nachtdienst in een reeks van vier. Ze is opgenomen voor een maagoperatie, die de volgende dag zal plaatsvinden. In de overdracht heb ik gelezen dat zij zich hevig tegen de operatie heeft verzet, maar omdat zij wilsonbekwaam is, mag zij daarover niet zelf beslissen. Ze ligt wakker en ik praat lang met haar; een fragiele vrouw, die al bijna heel haar leven in een psychiatrische instelling woont, met de diagnose schizofrenie. Ze vertelt me over haar psychoses. “Weet u zuster, het is net een nachtmerrie, maar dan terwijl ik wakker ben.” De angst waarover zij het heeft, is ook nu nog af te lezen in haar blik. Haar suïcidepogingen zijn niet op één hand te tellen. “Ik wil dóód, ik kan niet meer verder in dit leven. Kijk naar me, zie het dan.” Ik kijk naar haar haar. Ik voel dat ik begrip kan opbrengen. Geen mantelzorgers. Geen vrienden, tenzij ze haar medebewoners mag meetellen die zij in haar tocht door de geestelijke gezondheidszorg heeft ontmoet. Die tocht is indrukwekkend. Verhuizingen, nieuwbouw, reorganisaties. “Ik kan me niet meer herinneren of ik me ooit op mijn gemak gevoeld heb in mijzelf.”
De nacht nadat zij is geopereerd, zakt haar bloeddruk vlak nadat ik binnen ben, naar alarmerende laagtes. Als ik naast haar bed sta, voel ik plotseling hoe haar hand mijn pols vastpakt. Niet zomaar, maar met een grip waarin de noodzaak voelbaar is. “Zuster, laat me gaan. Ik denk dat ik doodga. Laat me alsjeblieft gáán!” Hoewel de tekenen er niet direct op wijzen, geloof ik haar. In mijn hoofd lijkt het ethische dilemma als een bermbom te ontploffen. Wat als ik een besluit moet nemen? De dreiging van dat dilemma valt als een zware deken over me heen.
Al snel is de oorzaak van haar lage bloeddruk duidelijk. Ze spuugt helderrood, en dus vers, bloed. De opgetrommelde dienstdoende arts-assistent gaat na onderzoek ervan uit dat in het operatiegebied een interne bloeding plaatsvindt. Tot mijn verbazing besluit hij om mevrouw niet in te sturen naar de operatiekamer, maar geeft de opdracht om bloed bij te geven. Het ethische dilemma lijkt nu een soort van mijnenveld te worden. Ik probeer voorzichtig voet aan de grond te krijgen bij de arts-assistent. Ik vertel over de persisterende doodswens van mevrouw, de niet-reanimerenverklaring, haar weerstand tegen de operatie. De arts-assistent is jong, met een –zo lijkt het- gesteven, helderwitte jas, stethoscoop nonchalant om de nek, zakken vol pennen, lampjes en boekjes. Hij is onvermurwbaar.
Heel de nacht blijft hij pappen en nathouden. Mevrouw Scheffers blijft grote hoeveelheden bloed spugen en is te ziek om haar standpunt nog te verdedigen, maar ik zie stille tranen zich vermengen met de bloedvlekken in de handdoek op haar kussensloop.
Om 5.15 uur ben ik er klaar mee. Wanneer de arts-assistent, zonder dat hij mevrouw gezien heeft, opnieuw de opdracht geeft bloed te bestellen, zeg ik “nee”. Aan de andere kant van de lijn valt een stilte, waarin de verbazing bijna door de telefoon heen te voelen is. In zijn “pardon?” kan hij zijn verontwaardiging maar nauwelijks verbergen. Ik herhaal: “nee”. Met een arrogantie, waarover hij aan het begin van zijn studie waarschijnlijk vastberaden heeft gesteld, dat hij die nóóit zou gaan ontwikkelen, klinkt zijn nu bijna hese stem: “Wie is hier de dokter, jij of ik?” Ik geef aan dat hij de dokter is, maar nog wel assistent, en dat ik dus mijn baas uit bed ga bellen om een besluit te nemen over hoe verder te handelen. Dat ik voor het eerst in mijn leven een arts iets weiger, en het verschrikkelijk eng vind om midden in de nacht de -niet altijd even genuanceerde- baas van de afdeling te bellen, hoeft hij niet te weten.
Mijn baas reageert nors, maar staat binnen een halfuur op de afdeling. Hij praat met mevrouw, die inmiddels te ziek is om de noodzaak van haar wens opnieuw duidelijk te maken. Ik zie dat mijn baas net zo behoedzaam als ik het mijnenveld betreedt, en er even zoveel moeite mee heeft. Hij besluit mevrouw met spoed te laten opereren. Tot dat geregeld is, moet er nog éénmaal bloed aangehangen worden. Opnieuw, en nu vind ik dat nog veel enger, weiger ik dit te doen. Ik kan dit moreel niet voor mezelf verantwoorden. Niemand heeft de hand van mevrouw Scheffers wanhopig om mijn pols voelen grijpen, niemand heeft in de diepte van haar ellende meegekeken, en vooral: niemand heeft de nadruk op het woordje dood gehoord, toen zij mij tientallen keren deze nacht, verzekerde dat ze dóód wil. Mijn baas reageert fantastisch. “Ik zou willen dat we meer Elzen hadden die op deze manier zaken afwegen. Ik hang het bloed wel zelf aan.” En dan wordt de situatie onverwacht grappig. De baas van een ziekenhuisafdeling, die geen idee heeft hoe hij een infuussysteem moet vullen, staat met twee linkerhanden, grinnikend met mij in de medicijnkamer. Ik voel dat we het mijnenveld gepasseerd zijn, en beiden onze weg hebben gekozen. En dus hang ik het bloed aan, en toch ook weer niet.
Na dit verhaal willen de studenten graag weten hoe het eindigde. Mevrouw Scheffers werd opnieuw geopereerd, lag nog twee dagen op de intensive care, waar ze uiteindelijk stierf. Ik had haar dit alles graag willen besparen. Medisch en juridisch is uiterst correct gehandeld, maar terugkijkend vind ik het ik het nu nog altijd een menselijk drama. Ik zie studenten met ontzag, en een soort paniekerige blik in de ogen, naar me kijken. Ik haast me te vertellen dat ik, toen ik net zo oud was als zij, me niet kon voorstellen dat ik als verpleegkundige óóit de opdracht van een arts zou weigeren. Jaren ervaring maakten dat niet makkelijker, maar wel mogelijk. Ik hoop dat deze twaalf studenten ergens in hun carrière terugdenken aan dit verhaal, wanneer zij eenzelfde mijnenveld in stappen. Dat op morele gronden iets weigeren verschrikkelijk eng en moeilijk is, maar wel een mogelijkheid, wanneer de patiënt niet meer in staat is voor zichzelf op te komen. En dat ze dan een baas hebben die net zo fantastisch reageert als de mijne, en hem de eventuele twee linkerhanden vergeven.
© Els Coolen
________________________________
* Het betreft hier een gefingeerde naam
Over Els Coolen
Studentconsulent | docent bij FHMG, opleiding tot verpleegkundige
- Web |
- More Posts(22)
Inderdaad! Wat de baas zei daar kan ik me in vinden: Waren er maar meer
Elzen zoals u!
En zo heb je gedaan voor Mw wat je kon. Je had gewenst dat je “meer” in dit geval minder kon betekenen. Maar ik weet zeker dat Mw blij was met hoe je gerageert hebt. En hopelijk kunnen meer mensen leer hieruit halen.
Wat een verhaal, Els. Hoe een ethisch, medisch, verpleegkundig en persoonlijk dilemma je kan helpen om dieper te kruipen onder de huid van de verpleegkundige professional en hoe je daarmee anderen kunt helpen op hun weg naar professionaliteit ! Kanjer!