De groep die ik lesgeef bij de opleiding tot verpleegkundige, zie ik een half jaar lang, tweemaal per week drie lesuren. De meeste studenten uit deze groep leer ik in die tijd goed kennen. Ik praat met ze over de opleiding, hun motivatie, en wat hen bezighoudt buiten school. Sommigen van hen blijven na de les nog wel eens wat treuzelen in het lokaal, en als ik dan vraag of ik nog iets kan betekenen, volgen verhalen over kleinere en grotere verdrietjes of ergernissen. Na een week of wat, weten we wat we aan elkaar hebben. Ik ken de namen van de studenten en kan inschatten of het te laat komen van één van hen het gevolg is van pech, ondanks de enorme inzet, of dat het ligt aan de nauwelijks verborgen nonchalance waarmee de student de wereld tegemoet treedt. Zij weten dat ik veel waarde hecht aan het nakomen van afspraken, en dat ik serieus werken graag combineer met lol. Kortom, ik weet wat voor vlees ik in de kuip heb.

Op één student na. Deze student kan ik maar moeilijk peilen. Ook na een aantal weken niet. Ze oogt afstandelijk en is meestal als eerste de klas uit. Het is niet zo dat ze zich niet inzet; haar huiswerk heeft ze altijd af en ze heeft een prima inbreng. Geen haantje de voorste, maar zeker ook niet teruggetrokken. Ik doe er een tijdje over om te ontdekken wat het dan precies is, waardoor ze me ook na de les blijft bezighouden: ik weet niet of ik haar werkelijk bereik. Ik denk dat de groep waarin zij zit, dit nog eens versterkt. Het gros van de studenten in deze groep heeft het hart op de tong. Na drie minuten les is het bij die studenten voor mij duidelijk wie vrolijk is, wie niet en wie er vandaag totaal geen zin in heeft. Informatie over wie menstrueert en daarom chagrijnig, wordt niet geschuwd, en als er een relatie net uit is, of juist aan, dan wordt er tijd genomen om dit even met mij te delen. Eén van de dames weet het zelfs te presteren om –wanneer we spreken over anticonceptiemiddelen- eruit te flappen dat de morning-afterpil echt niet zoveel bijwerkingen heeft en dat zij dat kan weten, omdat ze hem al drie keer heeft moeten slikken. Daartegenover de student bij wie ik dit alles nauwelijks kan inschatten. En dat vind ik lastiger dan ik aan mezelf wil toegeven.

Ik ga bij mezelf na wat de reden is dat ik het moeilijk vind dat we elkaar nauwelijks lijken te bereiken. Is dat omdat het voor mezelf nu eenmaal prettiger is als ik verbinding voel met de studenten om me heen? Of omdat ik een echte ‘Maslow-aanhanger’ ben, en erin geloof dat veiligheid en vertrouwen een basis is voor leren en ontplooiing? Of komt mijn ego hier misschien stiekem even om de hoek kijken: het lukt me immers bijna altijd dus dan zou het nu toch ook moeten lukken? Tegelijkertijd weet ik dat ik het nooit zal forceren.

Als de laatste les van het half jaar nadert, geef ik de studenten de opdracht om voor alle groepsleden een afbeelding mee te nemen, die een compliment voor diegene symboliseert. Ik vertel dat ik mee zal doen, en maak voor elke student een kaartje, waarop ik schrijf hoe ik ze heb zien groeien en wat hun kracht is. In deze laatste les word ik verrast door de creativiteit van de studenten. Ze zijn zorgvuldig met de opdracht omgegaan, en de motivaties die ze geven bij de afbeeldingen zijn prachtig. Wanneer de student aan de beurt is, bij wie ik me steeds ben blijven afvragen of er echte verbinding was tussen haar en mij en de groep, hoor ik in haar uitleg naar medestudenten, dat zij met zeer scherpe blik het afgelopen half jaar in de klas heeft gezeten. Zonder werkelijke verbinding had zij nooit de bijna poëtische beschrijvingen van haar meegebrachte afbeeldingen kunnen verwoorden. Als laatste geeft ze een afbeelding aan mij. Het is een dartpijl in de bull’s eye. Als ik haar uitnodig om haar afbeelding toe te lichten, kijkt ze me recht aan. In haar blik zie ik opeens de moeite die zij hiervoor moet doen maar tegelijkertijd zie ik een enorme overtuiging. Bijna alsof ze wil aangeven dat ze precies begrepen heeft waar mijn twijfel, en misschien ook wel zorg, heeft gezeten het afgelopen half jaar. En dat zij mij hiermee laat weten dat ze echt wel verbinding kan maken, maar het de afgelopen periode er gewoon even niet in zat, om welke reden dan ook. Het zinnetje dat zij uitspreekt is even simpel als allesomvattend. “Deze geef ik aan u, omdat u mij altijd weet te raken.” Even is de verbinding met haar bijna tastbaar aanwezig, tot ze haar ogen neerslaat.

Als ik tijdens de afsluiting van de les aangeef dat de studenten altijd nog bij me mogen aankloppen als zij ergens op terug willen komen, merk ik dat ik bewust oogcontact zoek met deze student. Dat lukt niet. Maar nu kan ik dat laten zijn, omdat ik weet dat de boodschap toch wel binnenkomt; aan de buitenkant is niet altijd te zien welke processen zich afspelen in iemands binnenwereld. Daarmee heeft deze student mij ook geraakt. In de bull’s eye.

© Els Coolen

FavoriteLoadingVind ik leuk

Over Els Coolen

Studentconsulent | docent bij FHMG, opleiding tot verpleegkundige