Tijdens mijn werk met studenten, krijg ik regelmatig te maken met een boemerang: met iets dat ik kortere of langere tijd geleden gezegd heb, word ik onbarmhartig om de oren geslagen. Zo ook bij een jonge knul die ik begeleid. Hij is twee koppen groter dan ik, en door de ontwapenende manier waarop hij zich in gezelschap beweegt, is hij in staat snel mensen aan zich te binden. Elke keer als ik hem tref, vraagt hij mij hoe het met me gaat. De oprechtheid waarmee hij dit doet, maakt dat ik altijd om hem moet glimlachen.

De eerste twee jaar van zijn opleiding was ik zijn studieloopbaanbegeleider. Zoals bij veel jongens, was het plannen van studieactiviteiten niet zijn sterkste kant. Hij was vaak te laat, had geen agenda, vergat zijn huiswerk. Dat alles compenseerde hij met een flair, waarmee hij ervoor zorgde dat hij daarmee altijd wegkwam. Als studieloopbaanbegeleider sprak ik regelmatig met hem. Met een nonchalance, die mij maar half overtuigde dat het allemaal wel meeviel, verzekerde hij me dat het wel goed zou komen. Achter zijn immer aanwezige grijns meende ik echter ook sporen te zien van iets dat het midden hield tussen frustratie en wanhoop. Als we weer eens spraken over een niet behaalde herkansing, probeerde hij mij ervan te doordringen dat het geen onwil was, maar dat het gewoonweg niet lukte. “Ik weet dat er ergens vóór mij een doel ligt, maar ik pak altijd de verkeerde weg, en kom gewoon nooit op de goede plek uit.” Ik geloofde hem oprecht. Ik vertelde hem dat het gebrek aan overzicht en dus planning, zeker ook te maken kon hebben met de ontwikkeling van zijn prefrontale cortex. Hoewel de huidige inzichten anders doen vermoeden, vertelde ik hem destijds dat die bij jongens pas rond het 24e levensjaar werkelijk ontwikkeld zou zijn. Dat hij dus in feite moest dealen met het alom bekende ‘puberbrein’. Dat is lastig als je als zeventienjarig wezen van het mannelijk geslacht, na precies een jaar studie, minimaal 51 studiepunten behaald moet hebben.

Een jaar later kom ik hem in de bovenbouw opnieuw tegen, ditmaal vanuit mijn rol als studentconsulent1. Hij heeft een zorgelijke studieachterstand, en is geadviseerd hierover met mij te spreken. We begroeten elkaar als oude bekenden, en pakken snel de draad van onze eerdere gesprekken op. Hoe het met mij gaat, is zijn eerste vraag. De gaten in zijn puntenoverzicht zijn legio. De schijnbare nonchalance over zijn achterstand is onveranderd. Wat onderuitgezakt in zijn stoel, met een blik die nergens lang op blijft rusten, verzekert hij mij opnieuw dat het wel goed komt. Ik vraag hem waar hij behoefte aan heeft: moet ik hem bij de hand nemen, of een schop onder zijn kont verkopen? Met zijn karakteristieke grijns bekent hij dat het laatste waarschijnlijk meer effect zal hebben. We spreken daarom af, dat als hij de volgende keer bij mij komt, hij minimaal aan één van de achterstallige studieverplichtingen voldaan zal hebben. Als hij dat verzuimt, mag ik hem die schop onder de kont geven. Een week of zes later zie ik dat hij een nieuwe afspraak heeft ingepland. Zijn studieoverzicht vertelt me dat hij nog net zoveel studiepunten heeft als toen we elkaar voor het laatst spraken. Wanneer ik hem binnenlaat in de spreekkamer, wijs ik naar een stoel en nodig hem uit om te gaan zitten. Met een schalkse blik kijkt hij mij aan, negeert mijn uitnodiging, en gaat gebukt voor mijn bureau staan. “Je mag eerst schoppen…” In het gesprek dat volgt, geef ik aan het idee te hebben dat ik me meer druk maak om zijn achterstand, dan dat hij dat doet. Dat ik niet zo goed weet of ik me voor hem moet inspannen, me over hem moet ontfermen, of dat ik boos moet worden. En uit het niets is daar ineens die boemerang: “Ik vind alles best, maar je kunt niet boos op me worden Els, ik kan er toch niks aan doen dat mijn prefrontale cortex nog niet is ontwikkeld?” De grijns op zijn gezicht: onbetaalbaar.

© Els Coolen

 


1 Net als op de meeste opleidingen heeft iedere student bij Fontys Hogeschool Mens en Gezondheid, een studieloopbaanbegeleider. Daarnaast kunnen studenten met studieproblemen, op welk gebied dan ook, terecht bij een van de studentconsulenten. We bekijken samen met de student of we hem of haar direct kunnen helpen, of dat er extra begeleiding nodig is en indien nodig verwijzen we de student door naar externe hulpverlening.

 

FavoriteLoadingVind ik leuk

Over Els Coolen

Studentconsulent | docent bij FHMG, opleiding tot verpleegkundige