Wanneer ik eerstejaarsstudenten spreek, die starten aan de opleiding tot verpleegkundige van FHMG, vertelt in mijn beleving 90% van de meisjes later op neonatologie te willen gaan werken. Van de jongens ambieert het overgrote deel een baan op de ambulance. Ze kijken allemaal ‘Kleine baby’s, grote zorgen’, ’24 hours in E&A’ en ‘Traumacentrum’. Realityseries over de zorg, die zich voornamelijk richten op de spannende, stressvolle en acute situaties. Ze lijken slechts een beeld te tonen van een verpleegkundige, die iedere tien minuten een leven redt, traumaprotocollen uitvoert of bij kindjes zo groot als één hand de tekens van leven staat te interpreteren.

Ja, ik heb gereanimeerd. Ik heb mensen verpleegd met indrukwekkende standaarden met zes infuuspompen naast het bed. Ik heb longbloedingen gezien. Ik heb bij vuurwerkslachtoffers verminkte handen verbonden. Ik heb slagaderlijke bloedingen dichtgedrukt. En in al deze situaties had ik de bekende adrenalinekick. Kwam ik in die toestand waarin ik zoveel helderder kon denken en zoveel sneller kon handelen dan anders. Maar de zorg, verpleegkundige zijn, is zoveel meer.

Neem nou meneer en mevrouw van der Wingen*. Een echtpaar op leeftijd, bij wie onze zorg langdurig en intensief was. Ik kwam bij hen als wijkverpleegkundige, omdat mevrouw van der Wingen een grote buikwond had die dagelijks verbonden moest worden. Ze had darmkanker, en was meerdere malen geopereerd. Haar romp was een slagveld. Ik kwam drie, soms vier maal in de week bij het echtpaar en was dan ruim een uur bezig met de verzorging van de wond en haar stoma. Als ik ’s morgens bij het echtpaar aanbelde, stond meneer van der Wingen klaar om mijn jas aan te nemen, als ware hij een butler. Hij ging mij voor naar de slaapkamer, al roepend: “Beatrijs… de zuster die zo lekker ruikt is er weer!” Mevrouw van der Wingen was niet dement, maar haar leeftijd en alle ingrijpende operaties, slechtnieuwsgesprekken en verlies van een gezond lichaam, hadden hun sporen nagelaten. Namen van de verpleegkundigen bleven niet meer hangen, eigenschappen wel.

Als een prinses lag ze in bed te wachten op ‘de wijk’, haar ontbijtje al genuttigd, dat door haar echtgenoot met liefde was gemaakt. Met een stralende glimlach begroette ze mij keer op keer. Die glimlach bleef, wat er ook speelde. Behalve op het moment van de wond- en stomazorg. Vanaf het moment dat ik vroeg of ze haar buik wilde ontbloten, voelde ik de verbinding met mevrouw als een razende wegvloeien. Haar gezicht vertrok in een grimas, en haar ogen keken nergens meer naar. Meneer ging dan naast haar zitten, en hield haar hand vast. Elke dag, bijna een uur lang. Zijn ogen volgden nauwkeurig mijn handelen. Niet omdat hij niet vertrouwde op mijn kundigheid, had hij me eens toegefluisterd, maar omdat hij het zo moeilijk vond dat vreemde handen zijn vrouw verzorgden. De vrouw met wie hij al bijna zestig jaar getrouwd was. Hij zou het liefst zelf alle zorg doen, maar hij wist dat dat teveel gevraagd was, “zelfs voor hem.”

Als ik op een snikhete zomerdag, na de koelte van hun door airco gekoelde huis, de hitte weer in moest, kreeg ik van meneer een pakje koud appelsap. Met het rietje er al in gestoken, want dan kon ik het in de auto opdrinken, en verloor ik geen tijd. En in de koude winters zette hij thee voor me. Niet pas als ik klaar was met alle zorg, maar zodra ik binnen was. Zodat ik na de zorg voor zijn vrouw een kopje thee ‘op slok’ had.

We kwamen bijna twee jaar bij meneer en mevrouw van der Wingen. In die tijdspanne zag ik ze trots zijn op hun eerste achterkleinkind. Werden moeilijke onderwerpen besproken, zoals het al dan niet doorbehandelen en een niet-reanimerenverklaring van mevrouw. Werden levensvragen gesteld. Kregen we kerstkaarten van ze, en waren ze blij als iemand van het team slaagde voor een opleiding, een kind kreeg, of weer terugkeerde na ziekte.

Toen mevrouw van der Wingen uiteindelijk stierf, was het verdriet van meneer onmetelijk. Hij zei tegen mij: “En dan raak ik ook nog jullie kwijt. Kom je nog eens langs?” Ik beloofde niks, want er zijn zóveel cliënten die hetzelfde vragen. En toch ben ik nog een aantal maal even bij hem binnengewipt. De blik in zijn ogen als hij mij ontwaarde bij de voordeur, waren voor mij voldoende om dit te doen. Dan maakte hij een kop thee voor me, of gaf me een pakje appelsap. Dan hadden we het een minuut of tien over Beatrijs. Over wie hij nog altijd met liefde en tranen in zijn ogen sprak.

Deze bezoekjes hadden niets met adrenaline te maken. Verre van, ze brachten me rust. Omdat ik wist dat ze ook rust brachten voor meneer van der Wingen, die niet alleen zijn vrouw verloor, maar ineens ook de dagelijkse aanspraak van ons moest ontberen. Het is bijzonder om een intensieve periode mee te mogen lopen op het levenspad van mensen. Dat heeft waarschijnlijk meer met dopamine te maken. Dus als ik weer eens een jonge student hoor zeggen: “het lijkt me zo mooi om met sirenes door de stad te scheuren, omdat iemand hulp nodig heeft,” is de kans groot dat ik een keer ga antwoorden: “wacht maar tot je de dopamine hebt meegemaakt!”

© Els Coolen

________________________________
* Het betreft hier een gefingeerde naam

FavoriteLoadingVind ik leuk

Over Els Coolen

Studentconsulent | docent bij FHMG, opleiding tot verpleegkundige