“Maar zij is gewend om met zieke mensen om te gaan,” hoorde ze een tante zeggen. Tijdens mijn spreekuur als studentconsulent bij de opleiding tot verpleegkundige van FHMG, spreek ik een student van wie de moeder ernstig ziek is. Ze is derdejaars en vertelt dat haar omgeving een groot beroep doet op haar vermeende kennis en ervaring. In haar ogen lees ik de machteloosheid en het verdriet; zij kan geen verpleegkundige voor haar moeder zijn. Ze wil dochter kunnen zijn. Ik weet wat ik haar zou gunnen, en denk terug aan een situatie die veel indruk op mij gemaakt heeft toen ik nog maar kort als verpleegkundige aan het werk was.

Ik ben een jonge verpleegkundige en luister naar de overdracht die op de oncologieafdeling gegeven wordt aan het ambulancepersoneel. “Mevrouw is 56, uitgezaaid mammacarcinoom. Ze heeft dinsdag slechtnieuwsgesprek gehad en wil nu naar huis om te sterven. Mevrouw heeft een aangeprikte PAC waardoor waakinfuus en antibiotica lopen als profylaxe peritonitis. Er is sprake van flinke dyspnoe, in verband met een ascitesbuik, waaruit vanochtend nog anderhalve liter vocht is gepuncteerd. In dat kader graag zittend vervoeren. Huisarts zal thuis morfinebeleid aanpassen.” Ik bedenk dat deze vrouw waarschijnlijk niet lang meer te leven heeft. Dat het wel eens heel snel kan gaan. Dat aan het verpleegtechnische team van de thuiszorg moet worden doorgegeven tot hoe laat het infuus loopt, en dat nog even moet worden nagevraagd of er nogmaals gepuncteerd kan worden bij benauwdheid, of dat gekozen wordt voor ophoging van de morfine. En dan ineens is daar een mokerslag. Ik kan niet meer nadenken. Mijn professionele brein stopt ermee. Een golf van misselijkheid overspoelt me, en ik heb het gevoel dat ik ga flauwvallen. Dit gaat niet over ‘een mevrouw van 56’, dit gaat over mijn moeder. Ik ben op deze oncologieafdeling helemaal geen verpleegkundige. Ik ben de dochter van mijn moeder, die mij heeft toegefluisterd -toen ze hoorde dat er nu echt niks meer aan te doen is- dat ze thuis wil doodgaan.

Even leek het ontslag over het weekend heen getild te gaan worden. Toen voelde ik voor het eerst de tijger in mij. De verpleegkundige in mij wist dat mijn moeder snel zou doodgaan en het weekend misschien niet eens zou halen. De tijger ging ervoor zorgen dat ze dat thuis, in haar vertrouwde omgeving kon doen. Ik ben bekwaam in alle verpleegtechnische handelingen, dus dan zou ik het wel zelf doen. De transferverpleegkundige leek terug te deinzen voor de tijger, en regelde alsnog dat mijn moeder deze dag naar huis kan, met verpleegtechnische zorg thuis.

In de ambulance is het stil. Mijn moeder en ik kijken elkaar zo nu en dan aan. Ik durf nauwelijks te bedenken, laat staan te voelen, wat de betekenis is van deze rit. De eerste dag in mijn ouderlijk huis is hectisch. Veel professionals over de vloer, die veel moeten regelen. Ik luister mee en maak aantekeningen. De verpleegkundigen van het technische thuiszorgteam zijn allemaal aardig en kundig. Mijn moeder is tevreden met ze. Tot in het weekend Marrianne voor de deur staat. Marrianne is van de buitencategorie. Vanaf het moment dat ze binnen is, zie ik mijn moeder ontspannen. Zie ik weinig gesprek, maar zoveel meer verbinding. Zie ik toewerken naar loslaten. Marrianne schrijft de mooiste zin die ik ooit in een verpleegkundige rapportage heb gelezen. “Mevrouw voelt dat haar einde nadert, regelt al haar aardse zaken.” En opeens is er ook aandacht voor mij. Ik ben ’s nachts bij mijn ouders gebleven en ben heel de nacht wakker geweest. Als Marrianne binnenkomt, loopt zij niet naar de serre waar mijn moeder ligt, maar komt naast mij zitten. Ze hoeft alleen te vragen “Ben je zo moe?”, en ik ben in tranen. “Ik zie je zoveel regelen. Medische spullen, bezoek, telefoontjes. En alle vragen van ons. Je houdt alles bij: het infuus, benauwdheid en …” Ik hoor amper wat ze zegt. Des te meer voel ik dat zij begrijpt wat zo zwaar op me drukt; dat ik te veel aan het regelen ben, om te beseffen waar het werkelijk om draait. “Els, je bent nu dochter, geen verpleegkundige. Dat stuk doen wij nu.” En opnieuw is daar de mokerslag. Het gaat om mij. Om mijn moeder. Om ons gezin. Die mokerslag komt keihard aan, maar treft de goede plek. Voor het eerst in de tweeëneenhalf jaar dat mijn moeder ziek is, kan ik zuiver als dochter naar haar kijken. Zonder professionele afwegingen over mogelijke icterus, gewichtsverlies of overlevingskansen. Ik laat het helemaal los. Omdat ik weet dat Marrianne het overneemt. Volledig, kundig en liefdevol.

Amper drie dagen was deze verpleegkundige aanwezig in de kleine wereld van ons gezin. Begeleidde ze mijn moeder naar haar sterven. Wat ben ik haar dankbaar voor de spiegel die ze mij voorhield, waardoor er ruimte kwam om kind van mijn moeder te zijn. Ik heb de spiegel meegenomen, en later als wijkverpleegkundige een aantal maal mogen gebruiken. Bij dochters en zonen, die door mijn aanwezigheid dochter en zoon mochten zijn, in plaats van verpleegkundige. Ik gun de student op mijn spreekuur iemand die haar in deze spiegel kan laten kijken. Ik gun deze student een Marrianne, zodat zij de ruimte durft te nemen om de verpleegkundige taken te laten voor wat ze zijn, en slechts kind te zijn van haar moeder.

© Els Coolen

FavoriteLoadingVind ik leuk

Over Els Coolen

Studentconsulent | docent bij FHMG, opleiding tot verpleegkundige