Hoewel het curriculum en de eindtermen van de opleiding tot verpleegkundige van FHMG vastliggen, is het mooi om te zien dat vanuit elke docent daarin specifieke accenten worden aangebracht. Bij iedereen is de nadruk die gelegd wordt verschillend, vaak ingegeven door eigen vakgebied, herinneringen en ervaringen. Dat zorgt bij onze studenten hopelijk voor een brede blik, wanneer zij hun bachelor getuigschrift in ontvangst nemen. Het aspect waarop ik veel nadruk leg, komt voort uit een schrijnende situatie die ik meemaakte in mijn baan als verpleegkundige, in het toenmalige Willem-Alexanderziekenhuis in ’s-Hertogenbosch.

Mevrouw Magermans*, een dame van in de tachtig, tref ik voor het eerst op kamer 6 van de afdeling klinische geriatrie. Op de eenpersoonskamer zit zij met haar rug naar de deur, wat voorovergebogen op de rand van het bed, haar ellenbogen steunend op de handvatten van haar rollator. Als ik na twee maal kloppen geen reactie krijg, loop ik voorzichtig de kamer binnen en leg mijn hand op haar schouder. Ze schrikt. De lichtgrijze ogen waarmee ze mij aankijkt, staan helder maar tegelijkertijd is er een eindeloze vermoeidheid in af te lezen. Als ik me voorstel, knikt ze nauwelijks zichtbaar. Mevrouw Magermans is die ochtend overgeplaatst naar onze afdeling vanuit een ander ziekenhuis, waar zij een buikoperatie heeft ondergaan. In de overdracht van de afdeling chirurgie heb ik gelezen dat mevrouw met spoed was opgenomen en geopereerd, en dat een anamnese daardoor moeilijk is geweest. Ik lees dat mevrouw flink verward is, waarschijnlijk dementerend en dat zij bijna niet spreekt. Familie of mantelzorgers zijn er nauwelijks. De laatste zin in de overdracht schetst een beeld waarin ik de rustige, vermoeide vrouw op kamer 6 maar moeilijk herken: “Mevrouw werkt niet mee, is op de afdeling chirurgie niet te handhaven.” Ik pak een stoel en ga bij haar zitten. Ik vraag of ze misschien iets wil drinken. Geen reactie. Ik noem haar naam. Niets. Opnieuw leg ik mijn hand op haar schouder, en als ze mij aankijkt maak ik –met een vragende blik- het gebaar alsof ik drink. “Koffie, alstublieft.” Haar stem is nauwelijks hoorbaar, bijna schrapend, alsof deze al lange tijd geen dienst heeft gedaan. Als ik haar de gehaalde koffie aanreik, staan er tranen in haar grijze ogen. Ik vraag haar of ze weet waar ze is, en als daarop geen reactie komt, benoem ik het ziekenhuis, de afdeling en de kamer. Haar blik is al lang weer van mij afgedwaald, en ze staart naar buiten, terwijl een traan langzaam naar beneden meandert in de diepe rimpels van haar wangen. Ik noem opnieuw haar naam, maar er komt geen reactie. Wanneer ik met luidere stem vraag of ze mij kan horen, wendt ze zich langzaam weer naar mij, met een blik die ik maar moeilijk kan plaatsen, maar waardoor ik in mijn keel de ontroering voel opkomen. Intuïtief neem ik een stuk papier uit mijn uniform, en schrijf “Kunt u mij horen als ik praat?” Opnieuw is haar zachte stem hoorbaar: “Nee.” Op kantoor haal ik een schrijfblok, waarop ik schrijf: “Weet u waar u bent op dit moment?” Zacht, maar zeker klinkt: “Ja, in ’t Willem in Den-Bosch, op de afdeling geriatrie.” Op mijn beurt schrijf ik: “Heeft u kunnen verstaan wie ik ben?” “Nee, maar op je badge staat Els, dus ik ga ervan uit dat je zo heet.” We kijken elkaar aan, en voor het eerst zie ik een lach bij haar. Een prachtige lach. Wat roestig misschien, maar haar blik wordt zacht en benaderbaar. In het gesprek dat daarop volgt, en waarin ik al mijn vragen opschrijf en zij vertelt, blijkt mevrouw Magermans tijdens haar opname op de afdeling chirurgie ergens de moed te hebben opgegeven. “Ik heb na de operatie drie dagen lang geprobeerd duidelijk te maken dat ik niemand kon horen, maar ik had zoveel pijn dat ik me nauwelijks verstaanbaar kon maken. En in dat ziekenhuis delen ze denk ik bonussen uit voor snelheid, want voordat die witte uniformen de drempel over waren, stonden ze alweer buiten.” En dus was ze gestopt met praten. Gestopt met verbinding proberen aan te gaan. Gestopt met leven. Mijn acties die daarop volgen, zijn geen ‘rocket science’. Ik leg het schrijfblok op haar rollator, plak een grote sticker op de eerste bladzijde van haar dossier met de tekst “Mevrouw hoort niets; alles opschrijven!”, en maak een trosje kaartjes met de meest gebruikte vragen op de afdeling zoals “wilt u iets drinken?” en “mag ik uw bloeddruk meten?” Kleine acties die weinig tijd kosten, maar die de uitwerking hebben als van een eerste stap op de maan. Mevrouw Magermans blijkt verre van dement; ze is een intelligente vrouw, die over alle facetten van het leven kan meepraten. En wanneer het roestige en schraperige van haar stemgeluid af is, blijkt zij graag en veel te praten. Een afspraak met de KNO-arts wordt gemaakt om te kijken of deze nog iets kan betekenen. Wanneer zij voldoende is opgeknapt, verhuist zij naar een verzorgingshuis in haar woonplaats, met het trosje kaartjes met vragen hangend aan haar rollator.

Mijn nadruk in het contact met onze verpleegkundigen in opleiding ligt op nieuwsgierigheid. Nieuwsgierigheid naar wat een mens beweegt. Wat er achter gedrag schuilgaat. Naar de vraag of werkelijk alles er aan gedaan is om dat duidelijk te krijgen. Nieuwsgierigheid naar de vraag of er simpele oorzaken zijn aan te duiden, waardoor de oplossing ook eenvoudig is. Ik wil ze stimuleren om nieuwsgierig te zijn naar de mens. Zodat deze zich gezien en gehoord voelt.

Voor mevrouw Magermans schrijf ik de overdracht naar het verzorgingshuis: “Mevrouw is zeer helder van geest, en als zij schrijvend wordt benaderd, praat ze graag. Op onze afdeling was zij een graag geziene gast.” Wanneer ik afscheid van haar neem, pakt ze met beide handen mijn gezicht voorzichtig vast. Opnieuw valt mijn oog op tranen die door de groeven in haar wangen een weg naar beneden vinden. Haar “dankjewel” is misschien wel de meest intense dankjewel die ik als verpleegkundige ooit heb gehoord.

© Els Coolen

________________________________
* Het betreft hier een gefingeerde naam

FavoriteLoadingVind ik leuk

Over Els Coolen

Studentconsulent | docent bij FHMG, opleiding tot verpleegkundige