Voor veel van de studenten die ik spreek als studentconsulent bij FHMG1, kan ik iets doen. Ik schrijf regelingen uit, zorg dat ze zo min mogelijk studievertraging oplopen ondanks een operatie, geef uitleg over effectief studeren of bekijk samen met de student op welk gebied ondersteuning nodig is, zodat ik ze kan verwijzen. Er zijn ook studenten voor wie ik niet veel kan doen. Veelal jonge mensen met een beladen geschiedenis van vluchten, agressie in het gezin of misbruik. We zijn een onderwijsinstelling en hebben de afspraak niet de rol van hulpverlener aan te nemen. Natuurlijk is er een grijs gebied, maar we beperken ons tot de aspecten die invloed hebben op de studie. In sommige gevallen kan ik daarom weinig doen. Collega’s vragen wel eens of ik dat niet frustrerend vind. Wanneer ik die vraag aan mezelf stel, komt altijd het verschil bovendrijven tussen ‘doen’ en ‘betekenen’.

Schuchter komt ze2 de spreekkamer binnen. De docent die haar begeleidt tijdens stage, heeft me op verzoek van de student vooraf ingelicht. Op stage is het misgegaan, om nog onduidelijke redenen. En wat er precies misgaat, is ook niet helemaal helder. Teveel stress, te timide, te moe. De docent heeft aangegeven het gevoel te hebben dat er veel speelt. In de manier waarop ze binnenkomt, voel ik dat ik niet te voortvarend moet zijn. Ik geef aan dat ze niks hoeft te vertellen, maar dat ze alles mag vertellen. In haar stem is het verdriet te horen. In haar ogen de vermoeidheid te zien. De eerste minuten van het gesprek zijn als een pas de deux: we tasten voorzichtig af of er leiding genomen mag worden, hoe dicht we kunnen naderen, of we willen volgen. Als de student zich durft over te geven aan het ritme, luister ik naar haar verhaal, dat voor mijn gevoel in één ademteug verteld wordt. Haar verhaal over jarenlang seksueel misbruik, over niet geloofd worden, over uithuisplaatsing, en over pleeggezin nummer zoveel. Ik zie een breekbaar meisje in een houding waarmee ze zichzelf bijna lijkt te ontkennen. Wat moet ik op zo’n moment zeggen? In mijn ogen zijn er geen woorden, geen zinnen, die recht doen aan de immense schending van de lichamelijke integriteit, en daarmee het vertrouwen van een kind. Ik vertel de student dat ik het dapper vind dat zij hierover met mij spreekt, en ik bedank haar voor haar vertrouwen in mij. Ik vraag haar of ze trots is. In de verbaasde, vragende blik ligt het antwoord besloten. Mijn woorden over Havodiploma, stabiele leefsituatie en Hbo-opleiding met goede punten, ondanks die geschiedenis, lijken maar moeilijk een weg te vinden in het woud van haar gedachten. We spreken aarzelend over waar zij behoefte aan heeft. Daarbij wordt duidelijk dat ze al vroeg in haar jeugd is gaan overleven; in haar lijf voelt ze niet zoveel meer. ‘Behoefte hebben aan’ is iets geworden, dat ze nauwelijks nog kan aanvoelen. “Maar ik vind het wel fijn om soms met u te praten, als dat mag.”

Vanzelfsprekend heb ik het met de student over de mogelijkheid van hulpverlening. In eerste instantie is dat onbegaanbaar terrein. De stap naar mij is enorm geweest, de stap naar een hulpverlener schijnbaar onoverkomelijk. Dus laat ik dat even zo. In elk gesprek is er die fragiele balans tussen ‘wegblijven van’ en ‘ingaan op’. Ik probeer me voorzichtig tussen die twee te bewegen. Ogenschijnlijk praten we over koetjes en kalfjes. Welke lessen zij op school het leukst vindt, of ze na school sport, en welk boek ze aan het lezen is. Hier en daar, en steeds iets vaker, verandert het gesprek heel kort van kleur, wanneer de student iets loslaat over de spoken uit haar verleden. Op die momenten houden we onze adem in. Ik omdat ik bang ben de fragiele balans kwijt te raken, de student omdat zij amper lijkt te kunnen geloven dat zij die woorden hardop uitspreekt.

In de loop van onze gesprekken geeft de student zelf aan, klaar te zijn om de stap te maken naar hulpverlening. Als de intake hiervoor gedaan is, vraag ik haar wat ze fijn zou vinden rondom de begeleiding vanuit de opleiding. Opnieuw is daar de kenmerkende terughoudendheid. “Nu ik therapie ga krijgen, mag ik dan nog wel bij u blijven komen?” Hoewel we als studentconsulenten een maximum van vijf gesprekken per student aanhouden, zijn er situaties waarin woorden als ‘maximum’ moeten worden vermeden als de pest. Omdat de spoken te groot, te zwart en te vernietigend zijn om die grens te trekken. Die situaties mogen wat mij betreft vooral worden overladen met zorg, oprechte aandacht en vertrouwen. En hoewel ik voor deze student heel weinig kan doen, heb ik het gevoel wel iets voor haar te kunnen betekenen. Al is dat maar eens in de zoveel tijd een gesprek over koetjes en kalfjes. Met hier en daar wat flarden spook. En als tegenwicht een berg aan zorg, oprechte aandacht en vertrouwen. Deze gesprekken zijn verre van frustrerend. Het zijn misschien wel de mooiste gesprekken die ik voer. Omdat er een verschil is tussen doen en betekenen.

© Els Coolen


  1. Net als op de meeste opleidingen heeft iedere student bij Fontys Hogeschool Mens en Gezondheid, een studieloopbaanbegeleider. Daarnaast kunnen studenten met studieproblemen, op welk gebied dan ook, terecht bij een van de studentconsulenten. We bekijken samen met de student of we hem of haar direct kunnen helpen, of dat er extra begeleiding nodig is en indien nodig verwijzen we de student door naar externe hulpverlening.
  2. De student heeft toestemming gegeven voor publicatie van deze blog.
FavoriteLoadingVind ik leuk

Over Els Coolen

Studentconsulent | docent bij FHMG, opleiding tot verpleegkundige