Bij de opleiding waar ik werk, leiden we studenten op tot HBO-verpleegkundige. Om een diploma te krijgen, moet een student na vier jaar 240 studiepunten hebben behaald, die worden toegekend op basis van gestandaardiseerde en uniforme criteria. Zoals in veel beroepen in de gezondheids- en welzijnssector, is er in mijn ogen echter een factor die niet is aan te leren. Die ook moeilijk te omschrijven is, laat staan te standaardiseren. Verpleegkundigen die deze factor bezitten, zijn de zorgverleners die voor mensen ‘het verschil maken’. Dat zijn verpleegkundigen over wie een patiënt, partner of familielid járen later nog vertelt, dat ze destijds zo’n bijzondere zuster of broeder hebben gehad. Dat deze factor niet is aan te leren, wil niet zeggen dat ik als docent daarin niets kan betekenen. Ik kan studenten aanspreken op hun passie, ze verhalen vertellen waarin ik als verpleegkundige zelf het verschil maakte, ze laten horen wat de betekenis kan zijn van buiten de kaders denken. Wat de invloed is als een verpleegkundige blijft zoeken naar mogelijkheden, als een protocol ontoereikend blijkt. Ik kan ze raken.

Dat puzzelen en denken buiten de kaders ontwikkelde ik vooral in mijn eerste baan als verpleegkundige op de afdeling klinische geriatrie (GAAZ) in het toenmalige Willem-Alexanderziekenhuis in ’s-Hertogenbosch. Ik werkte onder een klinisch geriater die in de contreien berucht was. Deels omdat hij wat betreft communicatie niet de meest genuanceerde chef de clinique was die je je zou wensen, maar vooral omdat hij het ‘buiten-de-kaders-denken’ welhaast tot een kunstvorm had verheven. Dit droeg hij uit naar zijn assistenten en co-assistenten, maar ook naar de verpleegkundigen, fysiotherapeuten, zelfs naar het huishoudelijk personeel. Op de afdeling was bijna niets onmogelijk.

Bij een patiënt die in het verzorgingshuis al meerdere malen ’s nachts was gevallen, ondanks hoge bedhekken, geen bedhekken of een alarmmatje, legden wij de matras op de vloer. Het aanvankelijke wantrouwen van de familie verminderde als snel toen zij bemerkten dat vader het prima vond, en meer nachten doorsliep dan in tijden, zonder te vallen. Een man die met spoed werd opgenomen in mijn nachtdienst was duidelijk stervende. Zijn vrouw was intens verdrietig, omdat zij bijna zestig jaar naast elkaar hadden geslapen, en haar man nu alleen in een ziekenhuisbed moest sterven. Ik haalde op een andere afdeling een extra bed, propte dit met mijn collega in de veel te kleine eenpersoonskamer, waar de man een paar uur later rustig stierf, terwijl hij en zijn vrouw lepeltjesgewijs samen in bed lagen. Dat wij onze kont niet konden keren, en de arbodienst waarschijnlijk een sticker ‘dieppaars’ zou hebben geplakt, deed er niet toe. Omdat we buiten de kaders dachten, was rustgevende medicatie in het beleid van onze geriater meer uitzondering dan regel. Omdat hij ervan overtuigd was, en ons daarvan doordrong, dat er andere mogelijkheden zijn. Bij een mevrouw die elke dag bij het ondergaan van de zon onrustig was, namen wij een stapeltje was –dat keurig gevouwen uit de wasserij kwam- en legden dit door elkaar gehaald en verfrommeld bij haar neer, waarna zij na een tijdje neuriënd zat te vouwen. Of we gaven een meneer, die almaar verkondigde dat hij moest werken, een van de facilitaire dienst geleende bezem en schoffel, zodat hij op het piepkleine plaatsje achter de afdeling rustig in de tuin kon werken. Dat hij daar vervolgens voornamelijk op zijn bezem leunend pruimtabak stond te kauwen, was bijzaak; er waren geen medicijnen uitgedeeld die valgevaar tot gevolg hadden. Ik leerde dat het soms in heel kleine dingen zat. Een meneer die aan schizofrenie leed, weigerde na een operatie plotsklaps te eten. Na enige tijd vanzelfsprekend een probleem, zeker omdat het de wondgenezing na zijn operatie niet ten goede kwam. Hijzelf kon of wilde niet uitleggen wat de aanleiding hiervoor was. In plaats van direct te starten met bij- of sondevoeding, stimuleerde de geriater om uit te zoeken hoe het kwam dat deze heer niet at. Zijn dochter kon uitleggen dat in de paranoïde gedachten van haar vader, het eten vergiftigd zou zijn. Na overleg met de voedingsassistente, kreeg deze meneer zijn eerstvolgende broodmaaltijd niet meer gesmeerd voor zich neergezet, maar gaven we hem alles nog verpakt in plastic. Alsof het de normaalste zaak van de wereld was, pakte hij alles uit en smeerde doodgemoedereerd de twee en later nog vier boterhammen die hem werden aangeboden.

Wanneer ik deze verhalen met studenten deel, ontstaat er –zoals dat ook gebeurt als ik ze deel met vakgenoten- vaak een discussie over tijd. “Ja maar Els, dit is idealisme, daar is tegenwoordig echt geen tijd meer voor.” Het mooie is dat studenten vaak nog meer in staat zijn te beredeneren dat deze handelswijzen op de lange termijn tijd opleveren. Want daarvan ben ik overtuigd. En niet alleen tijd, maar ook geld, arbeidsvreugde en patiënttevredenheid.

Ik hoop dat ik studenten met deze verhalen kan inspireren. Dat ze op zoek gaan naar de vraag achter de vraag. Dat ze bereid zijn te puzzelen. De geriater beschreef het mooi: “Zoals de archeoloog in de oude, vieze potscherven, de mooie vaas van zesduizend jaar geleden kan zien, zo ziet de geriater in de oude, verwarde vrouw de bruid van zestig jaar geleden.” Je mag me een idealist noemen, zelfs naïef, maar ik hoop mijn studenten bewust te maken van een waardevolle eigenschap: dat zij door te puzzelen, door niet alleen voor zich te kijken maar ook naar de zijkanten en omhoog, zij voor patiënten en hun omgeving ergens het verschil kunnen gaan maken.

© Els Coolen

FavoriteLoadingVind ik leuk

Over Els Coolen

Studentconsulent | docent bij FHMG, opleiding tot verpleegkundige